[dɛt]

1 somme d'argent que l'on doit - schuld

  'avoir des dettes'
  schulden hebben
© K Dictionaries Ltd.

dette (v)	de bankschuld ; de debet ; financiële schuld (znw.) ; de schuld (v) ; het tekort ; tekortsaldo (znw.) ; verplichting
la dette	het schuldpapier
dette	schuld

Bronnen: interglot; Wikipedia; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.




FR: arriéré
FR: découvert
FR: doit
FR: dû
FR: emprunt
FR: engagement
FR: obligation
FR: passif

FR: être accablé, criblé, perdu de dettes NL: tot over de oren in de schulden zitten
FR: dette flottante NL: vlottende schuld
FR: payer sa dette à  la nature NL: sterven
FR: payer sa dette à  son pays NL: zijn militair dienst vervullen
FR: payer sa dette à  la société NL: de doodstraf ondergaan
FR: dette publique NL: staatsschuld
FR: la dette de la reconnaissance NL: de plicht tot dankbaarheid
FR: qui paye ses dettes, s'enrichit NL: wie zijn schulden betaalt wordt niet arm (spr.w)