Vertalingen défoncer FR>NL
[defɔ̃se]1 casser en poussant très fort - intrappen
'défoncer une porte'
een deur intrappen2 mettre en mauvais état en faisant des trous - zwaar beschadigen
'défoncer une route'
een weg stukrijden© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
défoncer (ww.) | openstoten (ww.) ; uitgraven (ww.) |
Bron: interglotVoorbeeldzinnen met `défoncer`

Voorbeeldzinnen laden....