Vertalingen déconnecter FR>NL
déconnecter (ww.) | afkoppelen (ww.) ; afzetten (ww.) ; eruitstappen (ww.) ; uitdoen (ww.) ; uitmaken (ww.) ; uitschakelen (ww.) ; uitzetten (ww.) |
déconnecter | ontkoppelen |
Bronnen: interglot; ICT-WoordenboekVoorbeeldzinnen met `déconnecter`

Voorbeeldzinnen laden....