[ʃas]

1 action de poursuivre et de tuer des animaux - jacht

  'aller à la chasse'
  op jacht gaan

2 période où l'on a le droit de chasser - jacht

  'C'est l'ouverture/la fermeture de la chasse'
  Het is de opening/het einde van het jachtseizoen.

3 action de chercher ··· , ··· pour le prendre - jacht

  'faire la chasse à ··· '
  jacht maken op iemand

4   chassed'eau
ce qui envoie de l'eau dans les toilettes - waterspoeling

  'tirer la chasse d'eau'
  (de wc) doortrekken
© K Dictionaries Ltd.

chasse (v)	het jachtseizoen ; het heft ; het hengsel ; jaagpartij (znw.) ; jaagtijd (znw.) ; de jacht ; jachtexpeditie (znw.) ; de jachtpartij (v) ; jachtrit (znw.) ; het handvat ; de jachttijd (m) ; het jagen ; relikwiehouder (znw.) ; het schieten ; de schrijn (m) ; het vuren ; wildjacht (znw.) ; de handgreep (v) ; drijven (znw.) ; de achtervolging (v)
la chasse	de onderwaterjacht (v)
chasse	askanteling ; achteroverhelling van fuseepen ; het jagen ; hoepeltrekker ; jacht ; jachtscène ; jachtstuk ; matrijssteun ; naloop ; reliekschrijn ; uitschuring ; vooraskanteling ; zethamer

Bronnen: interglot; Wikipedia; Diving dictionary; Download IATE, European Union, 2017.; Bouwtermen




FR: affût
FR: battue
FR: feu
FR: recherche
FR: reliquaire
FR: traque

FR: chasse à  courre NL: lange jacht
FR: donner la chasse à  NL: achtervolgen, jacht maken op
FR: chasse au lion NL: leeuwejacht
FR: permis de chasse NL: jachtakte
FR: qui va à  la chasse, perd sa place NL: opgestaan, plaats vergaan
FR: chasse d'eau NL: waterspoeling (w.c.)