Vertaal
Naar andere talen: • courir > DEcourir > ENcourir > ES
Vertalingen courir FR>NL
[kuʀiʀ]

1 aller vite avec ses jambes - hard lopen

  'Cours, tu es en retard !'
  Ren, je bent laat!


2   le bruit court que
on raconte que - het gerucht gaat dat

  'Le bruit court qu'ils vont se séparer.'
  Het gerucht gaat dat zij gaan scheiden.


3 participer à une course de vitesse - hardlopen[kuʀiʀ]


1 participer à une course - meedoen in de wedstrijd om

  'courir le cent mètres'
  de honderd meter lopen


2   courir un danger
se mettre en danger - gevaar lopen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
courir (ww.) jakkeren (ww.) ; sprinten (ww.) ; spoeden (ww.) ; snellen (ww.) ; reppen (ww.) ; rennen (ww.) ; racen (ww.) ; prooizoeken (ww.) ; pezen (ww.) ; opjagen (ww.) ; motorracen (ww.) ; jachten (ww.) ; hollen (ww.) ; hardrijden (ww.) ; hardlopen (ww.) ; hard rennen (ww.) ; galopperen (ww.) ; draven (ww.) ; azen (ww.)
courir de ronde doen ; lopen ; de loop (m)
Bronnen: interglot; Trueterm; ICT-Woordenboek; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `courir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: bondir
FR: briguer
FR: décamper
FR: détaler
FR: filer
FR: galoper
FR: pourchasser
FR: poursuivre
FR: trotter

Uitdrukkingen en gezegdes
FR: courir après quelqu'un. NL: iemand achterna hollen
FR: courir après le succès NL: succes najagen
FR: le bruit court NL: het gerucht gaat
FR: courir à  sa perte NL: zijn ondergang tegemoet snellen
FR: par le temps qui court NL: tegenwoordig
FR: courir les rues NL: aan iedereen bekend zijn (van nieuws)
FR: courir les bals NL: alle bals aflopen
FR: courir le danger NL: gevaar lopen