[bwɑ]

1 matière - hout

  'un meuble en bois'
  een houten meubel

  'couper du bois'
  hout zagen

2 forêt - bos

  'un bois de chênes'
  een eikenbos

  'se promener dans les bois'
  in het bos wandelen
© K Dictionaries Ltd.

bois (m)	ebben ; de wouden ; het woud ; het kaphout ; houtblazer ; het hout ; de horens ; de hoorns ; het gewei ; het geboomte ; ebbenhout ; de bossen ; het bosland ; de bos (m)
bois	bos ; xyleem ; stut ; secundair xyleem ; min of meer beboste streek ; houtblok ; hout ; gewei

Bronnen: Wikipedia; interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Antiquarian Dictionary




FR: boi
FR: ramure

FR: abattre du bois NL: veel hout gooien bij het kegelen
FR: charger quelqu'un. de bois NL: iemand stokslagen geven
FR: déménager à  la cloche de bois NL: verhuizen, zonder zijn huur betaald te hebben
FR: bois de construction NL: timmerhout
FR: entre le bois et l'écorce il ne faut pas mettre le doigt NL: men moet zich niet in familieaangelegenheden mengen
FR: bois de justice NL: guillotine
FR: bois de lit NL: ledikant
FR: bois de mai NL: meidoorn
FR: train de bois NL: houtvlot
FR: trouver visage de bois NL: voor een gesloten deur komen
FR: les bois d'un cerf NL: het gewei
FR: sous bois NL: onder de bomen