Vertalingen unificar ES>NL
unificar
werkw.
1) hacer que varias personas o cosas formen un todo o trabajen en conjunto -
verenigen Unificaron sus fuerzas para lograr mayor eficacia. - Ze hebben hun krachten gebundeld om tot een betere doelmatigheid te komen. |
2) hacer que varias cosas sean semejantes entre sí -
gelijkmaken Unificaron las tarifas del transporte público. - Ze hebben de tarieven van het openbare vervoer gelijkgemaakt. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
unificar (ww.) | eenmaken (ww.) ; normeren (ww.) ; standaard aanbrengen (ww.) ; verenigen (ww.) |
Bronnen: Wikipedia; interglot
Voorbeeldzinnen met `unificar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: normalizar