Vertaal
Naar andere talen: • unificar > DEunificar > ENunificar > FR
Vertalingen unificar ES>NL

unificar

werkw.
Uitspraak:  [unifi'kaɾ]

1) hacer que varias personas o cosas formen un todo o trabajen en conjunto - verenigen
Unificaron sus fuerzas para lograr mayor eficacia. - Ze hebben hun krachten gebundeld om tot een betere doelmatigheid te komen.

2) hacer que varias cosas sean semejantes entre sí - gelijkmaken
Unificaron las tarifas del transporte público. - Ze hebben de tarieven van het openbare vervoer gelijkgemaakt.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
unificar (ww.) eenmaken (ww.) ; normeren (ww.) ; standaard aanbrengen (ww.) ; verenigen (ww.)
Bronnen: Wikipedia; interglot


Voorbeeldzinnen met `unificar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: normalizar