Vertalingen trono ES>NL
el trono
zelfst.naamw.
1) asiento individual con gradas y dosel usado por reyes y dignatarios -
troon el trono imperial - de keizerlijke troon |
2) símbolo de la institución monárquica -
troon El trono cayó ante fuerzas invasoras. - De troon viel bij het invallende leger. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
el trono (m) | het gestoelte ; de troon (m) ; de zetel (m) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `trono`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: asientoES: poltrona