Vertalingen naufragar ES>NL
naufragar
werkw.
1) hundirse o perderse una embarcación -
vergaan El barco naufragó cerca de la costa. - Het schip verging dicht bij de kust. |
2) estar alguien cuando se hunde una embarcación -
schipbreuk lijden Naufragaron cerca de la costa. - Ze hebben dicht bij de kust schipbreuk geleden. |
3) fracasar un emprendimiento, negocio, asunto, etc. -
mislukken Antes o después las utopías terminan por naufragar. - Vroeg of laat zullen de utopieën uiteindelijk mislukken. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
naufragar (ww.) | aandrijven (ww.) ; aanspoelen (ww.) ; schipbreuk lijden (ww.) ; stranden (ww.) ; wegzakken (ww.) ; zakken in (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `naufragar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abombarseES: anegarseES: bajar los preciosES: combarseES: decolgarseES: fracasarES: hacer naufragioES: hundirseES: irse a piqueES: ser arrojado a la playa