Vertaal
Naar andere talen: • naufragar > DEnaufragar > ENnaufragar > FR
Vertalingen naufragar ES>NL

naufragar

werkw.
Uitspraak:  [nawfɾaaɾ]

1) hundirse o perderse una embarcación - vergaan
El barco naufragó cerca de la costa. - Het schip verging dicht bij de kust.

2) estar alguien cuando se hunde una embarcación - schipbreuk lijden
Naufragaron cerca de la costa. - Ze hebben dicht bij de kust schipbreuk geleden.

3) fracasar un emprendimiento, negocio, asunto, etc. - mislukken
Antes o después las utopías terminan por naufragar. - Vroeg of laat zullen de utopieën uiteindelijk mislukken.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
naufragar (ww.) aandrijven (ww.) ; aanspoelen (ww.) ; schipbreuk lijden (ww.) ; stranden (ww.) ; wegzakken (ww.) ; zakken in (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `naufragar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abombarse
ES: anegarse
ES: bajar los precios
ES: combarse
ES: decolgarse
ES: fracasar
ES: hacer naufragio
ES: hundirse
ES: irse a pique
ES: ser arrojado a la playa