Vertalingen fatiga ES>NL
la fatiga
zelfst.naamw.
1) cansancio que se experimenta después de una exigencia física o mental -
vermoeidheid sentir una gran fatiga - een grote vermoeidheid voelen |
2) molestia al respirar -
benauwdheid Los andinistas sintieron la fatiga al llegar a la cima de la montaña. - De bergbeklimmers voelden benauwdheid toen ze de top van de berg bereikten. |
3) suceso penoso o que pasa alguien -
ellende pasar muchas fatigas - veel ellende meemaken |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
la fatiga (v) | de sulligheid (v) ; de zwakte (v) ; de zwakheid (v) ; de zachtheid (v) ; de weekheid (v) ; de volledigheid (v) ; de vermoeidheid (v) ; de uitputting (v) ; uitputtendheid (znw.) ; de slapte (v) ; de slapheid (v) ; de moeheid (v) ; de laksheid (v) ; de krachteloosheid (v) ; de afmatting (v) |
fatiga | metaalmoeheid ; vermoeidheid ; moeheid |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `fatiga`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: agotamientoES: cansancioES: debilidadES: eshaustividadES: estupidezES: flojedadES: flojeraES: fragilidadES: inactividad