Vertalingen confrontar ES>NL
I confrontar
werkw.
1) poner dos personas frente a frente para que discutan o debatan -
een confrontatie hebben Confrontó con su hermano por la decisión de su matrimonio. - Hij had een confrontatie met zijn broer vanwege zijn besluit om te trouwen. |
2) comparar una cosa con otra -
vergelijken Confrontó los escritos y encontró coincidencias. - Hij vergeleek de geschreven stukken en vond overeenkomsten. |
II confrontarse
werkw.
Uitspraak: | [konfɾon'taɾse] |
oponerse una persona a otra -
een onenigheid krijgen Se confrontaron por una estupidez. - Ze kregen een onenigheid om iets onbenulligs. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
confrontar (ww.) | confronteren (ww.) ; onder ogen zien (ww.) ; oog in oog laten komen (ww.) ; tegenover elkaar stellen (ww.) |
Bron: interglotVoorbeeldzinnen met `confrontar`

Voorbeeldzinnen laden....