Vertaal
Naar andere talen: • confiar > DEconfiar > ENconfiar > FR
Vertalingen confiar ES>NL

I confiar

werkw.
Uitspraak:  [kon'fjaɾ]

1) esperar con firmeza que algo suceda o alguien se comporte como se desea - vertrouwen
Los habitantes confiaron en que la tempestad terminaría pronto. - De bewoners vertrouwden erop dat de storm spoedig zou eindigen.

2) dar la responsabilidad a alguien de una cosa - toevertrouwen
Confió las llaves del auto a su amigo. - Hij vertrouwde de sleutels van de auto aan zijn vriend toe.

3) dar esperanza o ánimo a alguien - geloven
Confío en ti hijo. - Ik geloof in je, kind.


II confiarse

werkw.
Uitspraak:  [kon'fjaɾse]

fiarse de alguien - vertrouwen op
Se confió de él para llevar a cabo la tarea. - Hij vertrouwde op hem om het huiswerk te maken.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
confiar (ww.) in vertrouwen nemen (ww.) ; toevertrouwen (ww.) ; vertrouwen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `confiar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: confiar en