Vertalingen cerdo ES>NL
I el/la cerdo, -da
zelfst.naamw.
1) animal doméstico de cuerpo grueso, cabeza grande y patas cortas dierkunde -
varken | preparar embutidos de cerdo - varkensworsten klaarmaken |
2) persona sucia o de modales groseros -
zwijn | ¡Menudo cerdo, sólo se lava una vez por semana! - Wat een zwijn, hij wast zich maar één keer in de week! |
3) persona que actúa con malicia y falta de consideración -
schoft | Su abogado fue un cerdo, los estafó. - Hun advocaat was een schoft, hij heeft hen bedrogen. |
II cerdo, -da
bijv.naamw.
1) que está sucio o tiene malos modales -
smerig | Su vecino es muy cerdo, tira la basura en el jardín. - Zijn buurman is heel smerig, hij gooit het vuilnis in de tuin. |
2) que tiene malas intenciones -
schofterig | Tuvo un jefe muy cerdo que no paraba de incordiarla. - Ze had een vreselijk schofterige baas die haar continu lastigviel. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| el cerdo (m) | het roofdier ; het zwijn ; de vuilbek (m) ; de viezerik (m) ; het varken ; de stinkerd (m) ; de snaak (m) ; de smeerpoets ; de smeerpijp ; de smeerlap (m) ; de rakker (m) ; mannetjesvarken (znw.) ; jong varken (znw.) ; de guit (m) ; de deugniet (m) ; de big ; de beer (m) |
| el cerdo | het varkensvlees |
| cerdo | varken |
Bronnen: interglot; Engoi Woordenschatoefeningen; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `cerdo`
Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: animal de bellotaES: apestosoES: asquerosoES: bromistaES: canallaES: ceboncilloES: cerdaES: cerditoES: cerdo machoES: chancho
