1 to clean or dry by rubbing with a cloth, paper etc: “Would you wipe the table for me?”
vegen

2 to remove by rubbing with a cloth, paper etc: “The child wiped her tears away with her handkerchief”
afvegen
an act of cleaning by rubbing: “Give the table a wipe.”
beurt

'wiper (Zelfstandig naamwoord)

(alsowindscreen wiper) a moving arm for clearing rain etc from a vehicle's windscreen.
wisser

wipe out

1 to clean the inside of (a bowl etc) with a cloth etc.
schoonvegen

2 to remove; to get rid of: “You must try to wipe out the memory of these terrible events.”
uitwissen

3 to destroy completely: “They wiped out the whole regiment in one battle.”
vernietigen
© K Dictionaries Ltd.

to wipe	uitgommen (ww.) ; uitvegen (ww.) ; uitvlakken (ww.) ; uitwissen (ww.) ; vegen (ww.) ; vlakken (ww.) ; wegvegen (ww.) ; wissen (ww.) ; zemen (ww.)
wipe	afdrogen ; afvegen ; afwassen ; afwissen ; schuifovergang ; trucbeeldovergang

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Autowoordenboek; Download IATE, European Union, 2017.




EN: leather

EN: wipe one's eyes NL: zijn tranen drogen
EN: wipe a person's eye (for him) NL: iemand een vlieg afvangen NL: iemand de kop wassen
EN: wipe the floor with a person NL: iemand volkomen afmaken (figuurlijk) NL: iemand zijn vet geven
EN: wipe away, off NL: wegvegen, afvegen NL: uitwissen
EN: wipe out NL: uitvegen NL: radéren NL: uitwissen (figuurlijk)
EN: wipe up NL: opvegen, opdeppen (met doek etc.) NL: afranselen
EN: give s.th. a wipe NL: iets afvegen, schoonvegen
EN: wipe in the eye NL: veeg uit de pan