a colourless, transparent liquid compound of hydrogen and oxygen, having no taste or smell, which turns to steam when boiled and to ice when frozen: “She drank two glasses of water” water
1 to supply with water: “He watered the plants.” begieten
2 (of the mouth) to produce saliva: “His mouth watered at the sight of all the food.” watertanden
3 (of the eyes) to fill with tears: “The dense smoke made his eyes water.” tranen
'waters (noun plural)
a body of water such as the sea, a river etc: “the stormy waters of the bay.” water
'watery (Bijvoeglijk naamwoord)
1 like water; diluted: “a watery fluid.” waterachtig, waterig
2 (of eyes) full of fluid eg because of illness, cold winds etc. tranend
3 (of a colour) pale: “eyes of a watery blue.” waterig
'wateriness (Zelfstandig naamwoord)
waterigheid
water boatman
a water insect with oarlike back legs that propel it through the water.
'waterborne (Bijvoeglijk naamwoord)
carried or transmitted by water: “Typhoid is a waterborne disease.” door water overgebracht
'water-closet (Zelfstandig naamwoord)
(abbreviationWCdablju'siË) a lavatory. watercloset
'water-colour (Zelfstandig naamwoord)
a type of paint which is thinned with water instead of with oil. waterverf
'watercress (Zelfstandig naamwoord)
a herb which grows in water and is often used in salads. witte waterkers
'waterfall (Zelfstandig naamwoord)
a natural fall of water from a height such as a rock or a cliff. waterval
'waterfowl (noun or noun plural)
a bird or birds which live on or beside water. watervogels
'waterfront (Zelfstandig naamwoord)
that part of a town etc which faces the sea or a lake: “He lives on the waterfront.” waterkant
'waterhole (Zelfstandig naamwoord)
a spring or other place where water can be found in a desert or other dry country: “The elephant drank from the waterhole.” waterpoel
'watering-can (Zelfstandig naamwoord)
a container used when watering plants. gieter
water level
the level of the surface of a mass of water: “The water level in the reservoir is sinking/rising.” waterpeil
'waterlily (Zelfstandig naamwoord)
a water plant with broad flat floating leaves. waterlelie
'waterlogged (Bijvoeglijk naamwoord)
(of ground) soaked in water. vol water
water main
a large underground pipe carrying a public water supply. hoofdleiding
'water-melon
a type of melon with green skin and red flesh. watermeloen
'waterproof (Bijvoeglijk naamwoord)
not allowing water to soak through: “waterproof material.” waterdicht a coat made of waterproof material: “She was wearing a waterproof.” regenjas to make (material) waterproof. impermeabiliseren
'watershed (Zelfstandig naamwoord)
an area of high land from which rivers flow in different directions into different basins. waterscheiding
'water-skiing (Zelfstandig naamwoord)
the sport of skiing on water, towed by a motor-boat. het waterskiën
EN: by waterNL:over het water, over zee EN: throw cold water on
NL:domper zetten op EN: holy waterNL:wijwater EN: hold waterNL:water dicht zijn EN: that doesn't hold waterNL:dat houdt geen steek EN: ornamental waterNL:vijver EN: still waters run deep
NL:stille wateren hebben diepe gronden EN: struggle in great waters, be in deep waterNL:in grote moeilijkheden zitten EN: get into (be in) hot waterNL:in moeilijkheden komen (zitten), in de knoei raken (zitten) EN: throw cold water on
NL:(figuurlijk) een emmer koud water gooien over EN: it brings the water to your mouth
NL:het doet je watertanden EN:water under the bridge
NL:voorbij, lang geleden EN: for all waters
NL:van alle markten thuis EN: of the first waterNL:van het zuiverste water EN: make waterNL:lek zijnNL:urineren EN: pass waterNL:urineren EN: it makes my mouth waterNL:het doet me watertanden
Voorbeeldzinnen laden....