1 to have confidence or faith; to believe: “She trusted (in) him.”
vertrouwen

2 to give (something to someone), believing that it will be used well and responsibly: “I can't trust him with my car”
toevertrouwen

3 to hope or be confident (that): “I trust (that) you had / will have a good journey.”
hopen

1 belief or confidence in the power, reality, truth, goodness etc of a person or thing: “The firm has a great deal of trust in your ability”
vertrouwen

2 charge or care; responsibility: “The child was placed in my trust.”
zorg

3 a task etc given to a person by someone who believes that they will do it, look after it etc well: “He holds a position of trust in the firm.”
verantwoordelijkheid

4 arrangement(s) by which something (eg money) is given to a person to use in a particular way, or to keep until a particular time: “The money was to be held in trust for his children”
in bewaring

5 a group of business firms working together: “The companies formed a trust.”
kartel

'trus'tee (Zelfstandig naamwoord)

a person who keeps and takes care of something (especially money or property) for some one else.
beheerder

'trustworthy (Bijvoeglijk naamwoord)

(negativeuntrustworthy) worthy of trust: “Is your friend trustworthy?”
betrouwbaar

'trustworthiness (Zelfstandig naamwoord)

betrouwbaarheid

'trusty (Bijvoeglijk naamwoord)

able to be trusted or depended on: “trusty sword”
betrouwbaar

'trustily (Bijwoord)

betrouwbaar

'trustiness (Zelfstandig naamwoord)

betrouwbaarheid
© K Dictionaries Ltd.

to trust	vertrouwen (ww.) ; trust (ww.) ; toevertrouwen (ww.) ; syndicaat (ww.) ; pensioenfonds (ww.) ; kartel (ww.) ; in vertrouwen nemen (ww.) ; fonds (ww.)
trust	vertrouwen stellen in ; afgaan op ; vertrouwen op ; vertrouwen hebben in ; vertrouweling ; vertrouw ; trust ; geloof ; fiducie hebben in ; fiducie

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Computers; MWB; Download IATE, European Union, 2017.




EN: foundation

EN: he is in my trust NL: hij is onder mijn hoede
EN: I don't take it on trust NL: ik neem het niet op goed geloof aan
EN: goods on trust NL: goederen op krediet
EN: they were committed to my trust NL: ze werden toevertrouwd aan mijn zorgen
EN: trust him for it! NL: laat dat gerust aan hem over!
EN: trust in NL: vertrouwen op
EN: they trusted it to me, they trusted me with it NL: ze vertrouwden het mij toe
EN: trust to o.s. NL: op eigen krachten vertrouwen