1 (negativeuntrue) telling of something that really happened; not invented; agreeing with fact; not wrong: “That is a true statement”
waar

2 (negativeuntrue) accurate: “They don't have a true idea of its importance.”
echt

3 (negativeuntrue) faithful; loyal: “He has been a true friend.”
trouw

4 properly so called: “A spider is not a true insect.”
zuiver

'trueness (Zelfstandig naamwoord)

waarheid

'truly (Bijwoord)

1 really: “I truly believe that this decision is the right one.”
echt

2 in a true manner: “He loved her truly.”
echt
© K Dictionaries Ltd.

to true	opzuiveren (ww.)
the true	de in werkelijkheid (v)
true	juist ; werkelijk ; waarheidsgetrouw ; waarachtig ; waar ; uitgerekend ; rechtschapen ; precies ; oprecht ; open ; kloppend ; in feite ; feitelijk ; eerlijk ; daadwerkelijk ; echt ; zuiver ; trouw ; heus ; getrouw ; gelijk hebbend ; gegrond ; eigenlijk ; echte

Bronnen: Vlietstra; interglot; Wakefield genealogy pages; MWB




EN: really

EN: true to facts NL: volgens de feiten
EN: true to life NL: naar het leven
EN: true to nature NL: natuurgetrouw
EN: true to type NL: rasecht
EN: my watch goes true NL: m'n horloge loopt goed
EN: true copy NL: gelijkluidend afschrift