1 to speak; to have a conversation or discussion: “We talked about it for hours”
spreken

2 to gossip: “You can't stay here †“ people will talk!”
roddelen

3 to talk about: “They spent the whole time talking philosophy.”
spreken over

1 (sometimes in plural) a conversation or discussion: “We had a long talk about it”
gesprek

2 a lecture: “The doctor gave us a talk on family health.”
lezing

3 gossip: “Her behaviour causes a lot of talk among the neighbours.”
veel praats

4 useless discussion; statements of things a person says he will do but which will never actually be done: “There's too much talk and not enough action.”
holle frasen

talkative (Bijvoeglijk naamwoord)

talking a lot: “a talkative person.”
praatziek

'talking book (Zelfstandig naamwoord)

a book recorded on cassette or disc for blind people, for those with reading problems etc.
luisterboek

'talking head (Zelfstandig naamwoord)

a TV personality.
presentator in beeld

'talking-point (Zelfstandig naamwoord)

something to talk about; a subject, especially an interesting one: “Football is the main talking-point in my family.”
onderwerp van discussie

'talk show (Zelfstandig naamwoord)

(American) a television or radio programme on which (usually famous) people talk to each other and are interviewed.
talkshow, praatprogramma

'talking-'to (Zelfstandig naamwoord)

a talk given to someone in order to scold, criticize or blame them: “I'll give that child a good talking-to when he gets home!”
reprimande

talk back

to answer rudely: “Don't talk back to me!”
brutaal reageren

talk big

to talk as if one is very important; to boast: “He's always talking big about his job.”
opsnijden

talk down to

to speak to (someone) as if he/she is much less important, clever etc: “Children dislike being talked down to.”
neerbuigend praten

talk (someone) into / out of (doing)

to persuade (someone) (not) to do (something): “He talked me into changing my job.”
iem. iets in/uit het hoofd praten

talk over

to discuss: “We talked over the whole idea.”
bespreken

talk round

1 to persuade: “I managed to talk her round.”
ompraten

2 to talk about (something) for a long time without reaching the most important point: “We talked round the question for hours.”
om iets heen praten

talk sense/nonsense

to say sensible, or ridiculous, things: “Don't talk nonsense”
zinnig/onzin praten

talk shop

to talk about one's work: “We agreed not to talk shop at the party.”
over zaken praten
© K Dictionaries Ltd.

to talk	samenspraak (ww.) ; kouten (ww.) ; kwebbelen (ww.) ; kwekken (ww.) ; kwetteren (ww.) ; mondeling onderhoud (ww.) ; onderhoud (ww.) ; praatjes (ww.) ; praten (ww.) ; roddel (ww.) ; roddelpraat (ww.) ; roddels (ww.) ; kletsen (ww.) ; snateren (ww.) ; spreken (ww.) ; uitdrukken (ww.) ; uitdrukking geven aan (ww.) ; uiten (ww.) ; uiting geven aan (ww.) ; vertolken (ww.) ; verwoorden (ww.) ; wauwelen (ww.) ; zwammen (ww.) ; klappen (ww.) ; achterklap (ww.) ; babbelen (ww.) ; bezet zijn (ww.) ; communiceren (ww.) ; converseren (ww.) ; een conversatie hebben (ww.) ; gebabbel (ww.) ; geklap (ww.) ; geklep (ww.) ; geklets (ww.) ; gekout (ww.) ; gepraat (ww.) ; geroddel (ww.) ; gesprek (ww.) ; in contact staan (ww.) ; in gesprek zijn (ww.) ; kakelen (ww.)
the talk	de praat (m) ; de conversatie (v)
talk	bespreking ; praatje ; causerie

Bronnen: interglot; MWB; Vlietstra; Download IATE, European Union, 2017.




EN: address
EN: agree
EN: articulate
EN: bargain
EN: chat
EN: chitchat
EN: collaborate
EN: communicate
EN: confer
EN: consult

EN: talk shop NL: over je vak praten
EN: talk business NL: ook: spijkers met koppen slaan
EN: talk U.S. NL: Amerikaans spreken
EN: talk nineteen to the dozen NL: honderduit praten
EN: talk turkey NL: (Am.) ronduit spreken NL: mooi praten
EN: talk about NL: praten over
EN: get talked about NL: over de tong gaan
EN: talk at NL: onaangename dingen zeggen over iemand in diens bijzijn, maar niet tegen hem
EN: talk away NL: verpraten (tijd) NL: er op los praten
EN: talk back NL: brutaal antwoord geven
EN: talk a person down NL: iemand tot zwijgen brengen
EN: talk down to one's audience NL: afdalen tot zijn gehoor
EN: talk into NL: overreden
EN: talk of NL: praten over
EN: talk a man's head off NL: iemand de oren van het hoofd praten
EN: talk it out NL: tot oplossing brengen door bespreking
EN: talk out a bill NL: discussie over wetsontwerp rekken tot verdaging
EN: I'll talk him out of it NL: ik zal het hem uit het hoofd praten
EN: talk things over NL: de zaken bespreken
EN: talk at, round NL: iemand bepraten
EN: talk to NL: