1 an instrument shaped like a shallow bowl with a handle for lifting food (especially soup or pudding) to the mouth, or for stirring tea, coffee etc: “a teaspoon/soup-spoon.”
lepel

2 a spoonful.
lepel
to lift or scoop up with a spoon: “She spooned food into the baby's mouth.”
lepelen

'spoonful (Zelfstandig naamwoord)

the amount held by a spoon: “three spoonfuls of sugar.”
lepel

'spoon-feed (Werkwoord)

1 to feed with a spoon.
met een lepel voeden

2 to teach or treat (a person) in a way that does not allow him to think or act for himself.
voorkauwen
© K Dictionaries Ltd.

to spoon	eetlepel (ww.) ; lepelen (ww.) ; lepeltje (ww.) ; scheplepel (ww.) ; scheppen (ww.) ; theelepel (ww.) ; theelepeltje (ww.)
spoon	lepel ; pollepel

Bronnen: interglot; 10keuken.nl/beste-lepel/; Wakefield genealogy pages




EN: scoop

EN: spoons NL: verliefd paartje
EN: be spoons on NL: dol verliefd zijn op
EN: wooden spoon NL: paplepel, houten lepel die in Cambridge aan laatste op examenranglijst gegeven werd:
EN: ultimus:get the wooden spoon NL: onderaan staan
EN: born with a silver spoon in one's mouth NL: van rijke ouders zijn NL: een gelukskind zijn
EN: on the spoon NL: aan de vrijerij
EN: he needs a long spoon who sups with the devil NL: met grote heren is het slecht kersen eten