1 to work for a person etc eg as a servant: “He served his master for forty years.”
dienen

2 to distribute food etc or supply goods: “She served the soup to the guests”
bedienen

3 to be suitable for a purpose: “This upturned bucket will serve as a seat.”
dienen

4 to perform duties, eg as a member of the armed forces: “He served (his country) as a soldier for twenty years”
dienen

5 to undergo (a prison sentence): “He served (a sentence of) six years for armed robbery.”
uitzitten

6 in tennis and similar games, to start the play by throwing up the ball etc and hitting it: “He served the ball into the net”
serveren
act of serving (a ball).
opslag

'server (Zelfstandig naamwoord)

1 (usually in plural) a utensil used in serving food: “salad servers.”
opscheplepel

2 a person who serves (a ball).
serveerder

'serving (Zelfstandig naamwoord)

a portion of food served: “I had two servings of pie.”
portie

it serves you etc right

you etc deserve your misfortune etc: “He has done no work so it will serve him right if he fails his exam.”
het is je verdfiende loon

serve an apprenticeship

to spend a (fixed) period of time as an apprentice.
in de leer zijn

serve out

to distribute to each of a number of people: “She served out the pudding.”
uitdelen

serve up

to start serving (a meal).
opdienen
© K Dictionaries Ltd.

to serve	aan tafel bedienen (ww.) ; bedienen (ww.) ; dienen (ww.) ; knoppen bedienen (ww.) ; opdienen (ww.) ; opdissen (ww.) ; serveren (ww.) ; verzorgen (ww.) ; voorzetten (ww.)
serve	aankaarten ; bedienen ; dienst hebben ; helpen ; van dienst zijn ; voorleggen ; wacht hebben

Bronnen: interglot; Vlietstra; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




EN: dollop
EN: ladle
EN: operate
EN: spoon out
EN: spoon over

EN: serve one's apprenticeship NL: als leerling in dienst zijn NL: het vak leren
EN: nothing would serve him but the best NL: hij was niet tevreden voor hij het beste had
EN: if memory serves NL: als ik me goed herinner
EN: serve a need NL: in een behoefte voorzien
EN: when occasion serves NL: als de gelegenheid z. voordoet
EN: serve an office NL: een ambt bekleden
EN: serve a purpose NL: beantwoorden aan een doel
EN: serve my (etc.) purpose NL: in mijn (etc.) kraam te pas komen
EN: serve the purpose of NL: dienst doen als
EN: serves you (him) right NL: net goed!
EN: serve a sentence NL: een straf uitzitten
EN: serve a summons NL: 'n dagvaarding betekenen
EN: as the tide serves NL: wanneer het getij gunstig is
EN: serve time NL: (in de gevangenis) zitten
EN: serve one's time NL: zijn tijd uitdienen NL: zijn straf uitzitten
EN: serve a person a trick NL: iemand een poets bakken
EN: serve a person a turn NL: iemand een dienst bewijzen
EN: it has served its turn NL: 't heeft zijn dienst gedaan
EN: serve as NL: