(a) thick cord, made by twisting together lengths of hemp, nylon etc: “He tied it with a (piece of) rope”
touw

1 to tie or fasten with a rope: “He roped the suitcase to the roof of the car.”
vastbinden

2 to catch with a rope; to lasso: “to rope a calf.”
met een lasso vangen

'rope-'ladder (Zelfstandig naamwoord)

a ladder made of rope.
touwladder

rope in

to include; to persuade to join in: “We roped him in to help.”
laten meehelpen

rope off

to put a rope round or across (a place) in order to prevent people going in: “The end of the room was roped off for the most important guests.”
afzetten
© K Dictionaries Ltd.

the rope	het touwwerk ; het touwtje ; het touw ; de, het koord ; het kabeltouw ; de kabel (m) ; de boogstreng
rope	touwen ; scheepstouw ; scheepskabel ; tros ; boeireep ; snoer ; pees ; lijntje ; lijn ; koorde ; koord in de zin van touw ; kabel in de zin van koord ; kabel ; draad ; casing

Bronnen: Diving dictionary; interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.; Autowoordenboek




EN: hawser

EN: the rope NL: strop
EN: the ropes NL: de touwen (om boksring etc.)
EN: give a person rope (to hang himself) NL: iemand de vrije hand laten (om zijn eigen ondergang te bewerken)
EN: rope of sand NL: zijden draadje (figuurlijk)
EN: twist a rope of sand NL: monnikenwerk doen
EN: know the ropes NL: weten waar men zijn moet, van wanten weten
EN: put a person up to the ropes NL: iemand op de hoogte brengen
EN: on the high ropes NL: opgewonden NL: woedend NL: hautain
EN: rope in NL: inpalmen, binnenhalen, binnenlokken
EN: rope up NL: vastbinden