hurt or suffering of the body or mind: “a pain in the chest.”
pijn
to cause suffering or upset to (someone): “It pained her to admit that she was wrong.”
pijn doen

pained (Bijvoeglijk naamwoord)

showing or expressing pain: “a pained expression.”
gepijnigd

'painful (Bijvoeglijk naamwoord)

causing pain: “a painful injury.”
pijnlijk

'painfully (Bijwoord)

pijnlijk

'painless (Bijvoeglijk naamwoord)

without pain: “painless childbirth.”
pijnloos

'painlessly (Bijwoord)

pijnloos

'painkiller (Zelfstandig naamwoord)

a drug etc which lessens or removes pain.
pijnstillend middel

'painstaking (Bijvoeglijk naamwoord)

going to great trouble and taking great care: “a painstaking student.”
nauwgezet

a pain in the neck

a person who is constantly annoying: “People who are always complaining are a pain in the neck.”
lastpost

take pains

to take great trouble and care (to do something): “He took great pains to make sure we enjoyed ourselves.”
zich veel moeite geven
© K Dictionaries Ltd.

the pain	de agonie (v) ; de grief ; de kwelling (v) ; het leed ; de nood (m) ; de pijn (m) ; het torment ; de verschrikking (v)
pain	dolor ; pijn ; wee ; zeer

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Wakefield genealogy pages




EN: aching
EN: affliction
EN: agony
EN: anguish
EN: backache
EN: cramp
EN: discomfort
EN: distress
EN: dull pain
EN: headache

EN: he's a pain in the neck NL: hij is onuitstaanbaar
EN: pains NL: weeën NL: moeite
EN: he took great pains, he was at great pains NL: hij gaf z. veel moeite
EN: on pain of death NL: op straffe des doods
EN: it gives pain NL: het doet pijn
EN: he had his labour for his pains NL: hij deed alle moeite voor niets