Vertalingen partner EN>NL
1 a person who shares the ownership of a business etc with one or more others: “She was made a partner in the firm.”vennoot2 one of two people who dance, play in a game etc together: “a tennis/dancing partner.”partnerto be a partner to (someone): “He partnered his wife in the last dance.”de partner zijn van'partnership (Zelfstandig naamwoord)1 the state of being or becoming partners: “a business partnership”vennootschap2 people playing together in a game: “The champions were defeated by the partnership of Jones and Smith in the men's doubles.”combinatie© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| the partner | de gezellin (v) ; de vrouw (v) ; de speelmakker (m) ; de speelkameraad (m) ; de speelgenoot (m) ; de partner (m) ; de medestrijder (m) ; de medestander (m) ; de medespeler (m) ; de levenspartner (m) ; de levensgezel (m) ; de gezel (m) ; de gade ; de firmant (m) ; de eega ; de echtgenoot (m) ; de bondgenoot (m) |
| partner | associé ; vennoot ; partner ; lid ; gesprekspartner |
Bronnen: interglot; MWB; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `partner`
Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
EN: member of the firmUitdrukkingen en gezegdes
EN: sleeping
partner
NL: stille vennoot
