1 the room or building in which the business of a firm is done: “The firm's head offices are in New York”
kantoor

2 the room in which a particular person works: “the bank manager's office.”
kantoor

3 a room or building used for a particular purpose: “Train tickets are bought at the ticket-office.”
kantoor

4 a position of authority, especially in or as a government: “Our party has not been in office for years”
ambt

'officer (Zelfstandig naamwoord)

1 a person holding a commission in the army, navy or air force: “a naval officer.”
officier

2 a person who carries out a public duty: “a police-officer.”
ambtenaar
© K Dictionaries Ltd.

the office	het ambt ; de organisatie (v) ; het ministerie ; het lichaam ; het kantoorgebouw ; het kantoor ; de instelling (v) ; de instantie (v) ; de departement ; het bureau
office	baan ; werkkring ; plaats ; openbare functie ; office ; kantoor ; bureel ; bureau ; betrekking

Bronnen: Wakefield genealogy pages; interglot; Download IATE, European Union, 2017.; MWB




EN: bureau
EN: department
EN: office block
EN: organization

EN: offices NL: keuken, provisiekamers
EN: friendly office NL: vriendendienst
EN: be in office NL: aan het bewind zijn NL: openbaar ambt bekleden
EN: say office NL: de mis lezen
EN: perform the last offices to NL: laatste eer bewijzen aan
EN: office for the dead NL: lijkdienst
EN: Holy Office NL: de Inquisitie
EN: he took the office NL: (sl.) hij begreep de 'tip'