Vertaal
Naar andere talen: • marry > DEmarry > ESmarry > FR
Vertalingen marry EN>NL

1 to take (a person) as one's husband or wife: “John married my sister”
trouwen

2 (of a clergyman etc) to perform the ceremony of marriage between (two people): “The priest married them.”
in het huwelijk verbinden

3 to give (a son or daughter) as a husband or wife: “He married his son to a rich woman.”
uithuwelijken

'married (Bijvoeglijk naamwoord)

: “She has two married daughters.”
getrouwd
© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
to marry huwen (ww.) ; in het huwelijk treden (ww.) ; trouwen (ww.) ; zich in de echt verbinden (ww.)
marry de man worden van ; de vrouw worden van ; in de echt verbinden ; trouwen met ; uithuwelijken
Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages


Voorbeeldzinnen met `marry`
Voorbeeldzinnen laden....


Uitdrukkingen en gezegdes
EN: marry beneath o.s. NL: beneden zijn stand trouwen
EN: marry off one's daughters NL: zijn dochters aan de man brengen
EN: he is not a marrying man NL: hij is geen man om te trouwen
EN: a marrying salary NL: een salaris om op te trouwen
EN: marry come up! NL: och kom!