1 to (cause to) come together in one place: “A crowd of people gathered near the accident.”
(doen) bijeenkomen

2 to learn (from what has been seen, heard etc): “I gather you are leaving tomorrow.”
begrijpen

3 to collect or get: “He gathered strawberries from the garden”
vergaren

4 to pull (material) into small folds and stitch together: “She gathered the skirt at the waist.”
rimpelen
a fold in material, a piece of clothing etc.
plooi

'gathering (Zelfstandig naamwoord)

a meeting of people: “a family gathering.”
bijeenkomst

gather round

to come together around a person, thing etc: “Will everyone please gather round?”
samenkomen

gather together

to come or bring together, in a group: “He gathered his books and papers together.”
bijeenkomen, bijeenzoeken
© K Dictionaries Ltd.

to gather

opsnappen (ww.) ; bundelen (ww.) ; harken (ww.) ; inwinnen (ww.) ; inzamelen (ww.) ; oogsten (ww.) ; oogsten van wijndruiven (ww.) ; opmaken (ww.) ; oppakken (ww.) ; oppikken (ww.) ; oprapen (ww.) ; binnen halen (ww.) ; plukken (ww.) ; samenkomen (ww.) ; samenpakken (ww.) ; samenrapen (ww.) ; trachten te krijgen (ww.) ; verenigen (ww.) ; vergaderen (ww.) ; vergaren (ww.) ; verzamelen (ww.) ; bijeenzoeken (ww.) ; bijeenrapen (ww.) ; bijeenkomen (ww.) ; bijeen scharrelen (ww.) ; bijeen krijgen (ww.) ; bij elkaar vegen (ww.) ; bij elkaar komen (ww.)

gather

afleiden ; abstraheren ; besluiten ; collecteren ; concluderen ; deduceren ; een gevolgtrekking maken ; innen ; plooien ; post ; rapen ; samenroepen ; vergaren

Bronnen: interglot; Horecagids; Wakefield genealogy pages; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.; Omegawiki.org




EN: accumulate
EN: acquire
EN: amass
EN: assemble
EN: bring together
EN: collect
EN: congregate
EN: crease
EN: earn
EN: form a group

EN: gather way, speed NL: vaart krijgen
EN: gather up (o.s.) NL: (z.) ineenkrimpen NL: moed verzamelen
EN: be gathered to one's fathers NL: sterven
EN: gathers NL: plooien NL: smokwerk