Vertalingen finish EN>NL
1 to bring or come to an end: “She's finished her work”bea aindigen, eindigen2 to use, eat, drink etc the last of: “Have you finished your tea?”opmaken1 the last touch (of paint, polish etc) that makes the work perfect: “The wood has a beautiful finish.”afwerking2 the last part (of a race etc): “It was a close finish.”finish'finished (Bijvoeglijk naamwoord)1 ended: “Her chances of success are finished.”voorbij2 (negativeunfinished) done; completed: “a finished product.”afgewerkt3 having been completely used, eaten etc: “The food is finished †“ there's none left.”opfinish off1 to complete: “She finished off the job yesterday.”afmaken2 to use, eat etc the last of: “We've finished off the cake.”opgebruiken3 to kill (a person): “His last illness nearly finished him off.”afmakenfinish up1 to use, eat etc the last of; to finish: “Finish up your meal as quickly as possible.”opmaken2 to end: “It was no surprise to me when he finished up in jail”terechtkomen© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
to finish | aankomen (ww.) ; afdoen (ww.) ; afkrijgen (ww.) ; aflakken (ww.) ; aflopen (ww.) ; afmaken (ww.) ; afmonteren (ww.) ; afronden (ww.) ; afsluiten (ww.) ; afwerken (ww.) ; afwerking (ww.) ; beëindigen (ww.) ; beslissen (ww.) ; besluiten (ww.) ; completeren (ww.) ; een einde maken aan (ww.) ; eindigen (ww.) ; eindpunt (ww.) ; eindstreep (ww.) ; end (ww.) ; fiksen (ww.) ; fineer (ww.) ; finishen (ww.) ; finishlijn (ww.) ; garneren (ww.) ; in orde maken (ww.) ; klaarkrijgen (ww.) ; klaarmaken (ww.) ; klaarspelen (ww.) ; klaren (ww.) ; leegdrinken (ww.) ; leegeten (ww.) ; leeghalen (ww.) ; leegmaken (ww.) ; meet (ww.) ; naar einde toewerken (ww.) ; nabewerken (ww.) ; opdrinken (ww.) ; opeten (ww.) ; opgebruiken (ww.) ; ophouden (ww.) ; opkrijgen (ww.) ; opmaken (ww.) ; opruimen (ww.) ; opsmukken (ww.) ; opwerken (ww.) ; perfectioneren (ww.) ; regelen (ww.) ; reinigen (ww.) ; schoonmaken (ww.) ; schotels garneren (ww.) ; schuren (ww.) ; stoppen (ww.) ; ten einde lopen (ww.) ; uitdrinken (ww.) ; uithalen (ww.) ; uitkrijgen (ww.) ; uitmesten (ww.) ; uitpraten (ww.) ; uitpraten tot het eind (ww.) ; uitruimen (ww.) ; uitspelen (ww.) ; uitspreken (ww.) ; veredelen (ww.) ; versieren (ww.) ; vervolledigen (ww.) ; vervolmaken (ww.) ; volbrengen (ww.) ; volledig maken (ww.) ; volmaken (ww.) ; voltooien (ww.) ; voor elkaar krijgen (ww.) |
the finish | het einde ; de finish (m) |
finish | aantikken ; afgewerkt hout ; afhandelen ; aflaklaag ; afwerken in de zin van 'afmaken van werk' ; afwerking ; afwerkingsgraad ; afwikkelen ; appreteren ; avivage ; aviveren ; bereiden ; bewerkt hout ; bijwerken ; finish ; flikken ; geheel maken ; gereedkomen ; glanslaag ; klaarkomen ; klaarkomen met ; kop ; mondopening ; nabewerken ; polijstglans ; stijven ; toebereiden ; uitmaken ; uitvoering ; uitwerken ; verzetten ; voleindigen |
Bronnen: interglot; Vlietstra; MWB; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.; Autowoordenboek; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `finish`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
EN: closing stagesEN: conclusionEN: endingEN: last partEN: Zelfst. Naamw.Uitdrukkingen en gezegdes
EN: that
finishes it all
NL: dat doet de deur toeEN: finish off
NL: (be)eindigen, afmakenEN: finish up
NL: afwerkenEN: finish with
NL: afmakenEN: I am
finished
NL: ik ben klaar NL: ik ben doodopEN: be in at the
finish
NL: bij het doden van de vos zijn NL: (figuurlijk) tegenwoordig zijn bij het slot van ietsEN: a fight to the
finish
NL: gevecht tot één van de partijen verloren heeft