1 at any time: “Nobody ever visits us”
ooit

2 always; continually: “They lived happily ever after”
altijd

3 used for emphasis: “The new doctor is ever so gentle”
erg

ever-

always; continually: “the ever-increasing traffic.”
steeds

'evergreen (Bijvoeglijk naamwoord)

(of trees etc) having green leaves all the year round: “Holly is evergreen.”
altijdgroen
an evergreen tree: “Firs and pines are evergreens.”
altijdgroene boom

ever'lasting (Bijvoeglijk naamwoord)

endless; continual; unchanging: “I'm tired of your everlasting grumbles”
eeuwigdurend

'ever'lastingly (Bijwoord)

eeuwigdurend

'ever'more (Bijwoord)

for all time: “He said that he would love her (for) evermore.”
altijd

for ever / for'ever (Bijwoord)

1 continually: “He was forever looking at this watch.”
steeds

2 for all time: “I'll love you for ever (and ever).”
voor altijd
© K Dictionaries Ltd.

ever	altijd ; altoos ; doorlopend ; eeuwig ; ooit ; voor altijd ; voor immer ; eenmaal ; eens ; immer ; steeds ; wel eens

Bronnen: Wakefield genealogy pages; interglot




EN: at all times

EN: ever after NL: sindsdien
EN: for ever (and ever, and a day) NL: eeuwig
EN: ever since NL: sindsdien
EN: ever yours, yours ever NL: 'steeds de Uwe'
EN: as quick as you ever can NL: zo vlug als je maar kunt
EN: what ever does he want? NL: wat moet hij toch?
EN: who ever can it be? NL: wie kan dat toch zijn?
EN: he may be ever so rich NL: al is hij nog zo rijk
EN: ever so much NL: heel veel
EN: ever and anon NL: nu en dan
EN: did you ever! NL: heb je ooit van je leven!
EN: never ever NL: (helemaal) nooit