1 to give or hand over (something) to the person for whom it is intended: “The postman delivers letters.”
bezorgen

2 to give: “He delivered a long speech.”
uitspreken

3 to assist (a woman) at the birth of (a child): “The doctor delivered the twins safely.”
verlossen

de'livery (Zelfstandig naamwoord)

1 (an act of) handing over (letters, parcels etc): “There are two parcel deliveries a week.”
bestelling

2 the process of the birth of a child: “the delivery of the twins.”
verlossing
© K Dictionaries Ltd.

to deliver	brengen (ww.) ; verstrekken (ww.) ; verlossen (ww.) ; verlenen (ww.) ; uitleveren (ww.) ; toeleveren (ww.) ; schenken (ww.) ; rondbrengen (ww.) ; ontzetten (ww.) ; leveren (ww.) ; inleveren (ww.) ; bijleveren (ww.) ; bijgaand leveren ; bezorgen (ww.) ; bevrijden (ww.) ; bestellen (ww.) ; afleveren (ww.) ; afgeven (ww.) ; aanleveren (ww.)
deliver	baren ; toevoeren ; opleveren

Bronnen: interglot; Vlietstra; Wakefield genealogy pages; Wikipedia; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.




EN: deliver battle NL: slag leveren
EN: deliver a blow NL: een slag toebrengen
EN: direct delivered cost NL: kosten franco huis
EN: deliver a speech, sermon NL: een rede houden
EN: be delivered of NL: bevallen van NL: het licht doen zien
EN: deliver up NL: afstaan, overgeven