1 the usually hinged barrier, usually of wood, which closes the entrance of a room, house etc: “He knocked loudly on the door.”
deur

2 a means of achieving something: “the door to success.”
poort

'doorknob (Zelfstandig naamwoord)

a knob-shaped handle for opening and closing a door.
deurknop

'doorman (Zelfstandig naamwoord)

a man on duty at the door of a hotel, store etc.
portier

'doormat (Zelfstandig naamwoord)

a mat kept in front of the door for people to wipe their feet on.
deurmat

'doorstep (Zelfstandig naamwoord)

a raised step just outside the door of a house.
stoep

'doorway (Zelfstandig naamwoord)

the space usually filled by a door: “He was standing in the doorway.”
deuropening

on one's doorstep

very close to where one lives: “The Welsh mountains are on our doorstep.”
vlakbij
© K Dictionaries Ltd.

the door	de deur (v) ; het portier
door	deur ; inrijpoort ; klep

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




EN: doorway

EN: answer the door NL: opendoen
EN: at death's door NL: in stervensgevaar
EN: lay s.th. at a person's door NL: iemand iets in de schoenen schuiven
EN: it lies at his door NL: het is zijn schuld
EN: open the door NL: (figuurlijk) mogelijk maken
EN: out of doors NL: buiten