the moisture given out through the skin: “He was dripping with sweat after running so far in the heat.”
zweet

1 to give out sweat: “Vigorous exercise makes you sweat.”
zweten

2 to work hard: “I was sweating (away) at my work from morning till night.”
zwoegen

'sweater (Zelfstandig naamwoord)

any kind of knitted pullover or jersey.
trui

'sweaty (Bijvoeglijk naamwoord)

wet or stained with, or smelling of, sweat: “sweaty clothes/bodies.”
zweterig

'sweatiness (Zelfstandig naamwoord)

zweterigheid

a cold sweat

(coldness and dampness of the skin when a person is in) a state of shock, fear etc.
angstzweet
© K Dictionaries Ltd.

to sweat	transpiratie (ww.) ; transpireren (ww.) ; uitslaan (ww.) ; uitzweten (ww.) ; zweet (ww.) ; zweten (ww.)
the sweat	het transpiratievocht
sweat	solderen ; sudor ; uitslag ; zweet

Bronnen: interglot; Vlietstra; MWB; Autowoordenboek; Download IATE, European Union, 2017.




EN: be in a sweat NL: in de rats zitten
EN: in (by) the sweat of one's brow NL: in het zweet des aanschijns
EN: it's an awful sweat NL: 't is een heel karwei
EN: no sweat NL: geen probleem
EN: sweated labour NL: tegen hongerloon verrichte arbeid