Vertaal
Naar andere talen: • ship > DEship > ESship > FR
Vertalingen ship EN>NL

1 a large boat: “The ship sank and all the passengers and crew were drowned.”
schip

2 any of certain types of transport that fly: “a spaceship.”
schip
to send or transport by ship: “The books were shipped to Australia.”
per schip transporteren

'shipment (Zelfstandig naamwoord)

1 a load of goods sent by sea: “a shipment of wine from Portugal.”
scheepslading

2 the sending of goods by sea.
vervoer per schip

'shipper (Zelfstandig naamwoord)

a person who arranges for goods to be shipped: “a firm of shippers.”
expediteur

'shipping (Zelfstandig naamwoord)

ships taken as a whole: “The harbour was full of shipping.”
schepen

'ship-broker (Zelfstandig naamwoord)

1 an agent whose job is to buy or sell ships.
scheepsmakelaar

2 an insurance agent for ships.
cargadoor

'shipbuilder (Zelfstandig naamwoord)

a person whose business is the construction of ships: “a firm of shipbuilders.”
scheepsbouwer

'shipbuilding (Zelfstandig naamwoord)

scheepsbouw

'shipowner (Zelfstandig naamwoord)

a person or company that owns a ship or ships.
scheepsbouwer

'ship'shape (Bijvoeglijk naamwoord)

in good order: “She left everything shipshape in her room when she left.”
in orde

'shipwreck (Zelfstandig naamwoord)

1 the accidental sinking or destruction of a ship: “There were many shipwrecks on the rocky coast.”
schipbreuk

2 a wrecked ship: “an old shipwreck on the shore.”
wrak
: “We were shipwrecked off the coast of Africa.”
schipbreuk lijden

'shipyard (Zelfstandig naamwoord)

a place where ships are built or repaired.
scheepswerf

ship water

(of a boat) to let water in over the side: “The boat shipped water and nearly capsized.”
water binnenkrijgen
© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
to ship brengen (ww.) ; zenden (ww.) ; vrijgeven (ww.) ; verzenden (ww.) ; versturen (ww.) ; verschepen (ww.) ; verladen (ww.) ; uitgeven (ww.) ; toeleveren (ww.) ; rondbrengen (ww.) ; oversturen (ww.) ; overhandigen (ww.) ; leveren (ww.) ; laden (ww.) ; inladen (ww.) ; expediëren (ww.) ; bestellen (ww.) ; beschikbaar stellen (ww.) ; aanleveren (ww.)
the shipde vaartuig ; het stoomschip ; het schuitje ; de schuit ; het schip ; het scheepje ; het bootje ; de boot (m)
ship afzenden ; zeeschip ; verschepen ; schip ; per schip vervoeren
Bronnen: interglot; Vlietstra; KDE opensourcesoftware; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `ship`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
EN: boat
EN: craft
EN: cruiser
EN: cutter
EN: dinghy
EN: ferry
EN: ferryboat
EN: liner
EN: sailing ship
EN: vessel

Uitdrukkingen en gezegdes
EN: when one's ship comes home NL: als het schip met geld binnenkomt
EN: ship a sea NL: 'n stortzee overkrijgen
EN: ship the oars NL: de riemen inhalen