1 the period from sunset to sunrise: “We sleep at night”
nacht, avond

2 the time of darkness: “In the Arctic in winter, night lasts for twenty-four hours out of twenty-four.”
nacht

'nightly (Bijvoeglijk naamwoord)

every night: “a nightly news programme”
elke avond

'night-club (Zelfstandig naamwoord)

a club open at night for drinking, dancing, entertainment etc.
nachtclub

'nightdress (Zelfstandig naamwoord)

a garment for wearing in bed.
nachthemd

'nightfall (Zelfstandig naamwoord)

the beginning of night; dusk.
schemering

'nightmare (Zelfstandig naamwoord)

a frightening dream: “I had a nightmare about being strangled.”
nachtmerrie

'nightmarish (Bijvoeglijk naamwoord)

nachtmerrieachtig

'night-school (Zelfstandig naamwoord)

(a place providing) educational classes held in the evenings for people who are at work during the day.
avondschool

'night shift

1 (a period of) work during the night: “He's on (the) night shift this week.”
nachtdienst

2 the people who work during this period: “We met the night shift leaving the factory.”
nachtploeg

'night-time (Zelfstandig naamwoord)

the time when it is night: “Owls are usually seen at night-time.”
nacht

'night-'watchman (Zelfstandig naamwoord)

a person who looks after a building etc during the night.
nachtwaker
© K Dictionaries Ltd.

the night	de nacht (m)
night	nacht

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




EN: dark
EN: darkness
EN: hours of darkness
EN: Zelfst. Naamw.

Let op de verschillende spellingsvarianten in UK- en US-Engels: UK-spelling: night US-spelling: nite

EN: nacht NL: avond
EN: a dirty night NL: stormachtige regennacht
EN: good-night! NL: wel te rusten!
EN: they made a night of it NL: ze fuifden de hele nacht door
EN: night out NL: avondje uit NL: vrije avond (van dienstbode)
EN: at night NL: 's nachts NL: 's avonds
EN: by night NL: 's nachts
EN: o'nights, =of nights NL: gedurende de nacht=in the night