1 to come, or bring (animals etc), together for breeding: “The bears have mated and produced a cub.”
paren

2 (chess) to checkmate (someone).
mat zetten

1 an animal etc with which another is paired for breeding: “Some birds sing in order to attract a mate.”
partner

2 a husband or wife.
partner

3 a companion or friend: “We've been mates for years.”
kameraad

4 a fellow workman or assistant: “a carpenter's mate.”
helper

5 a merchant ship's officer under the master or captain: “the first mate.”
stuurman

6 in chess, checkmate.
mat
© K Dictionaries Ltd.

to mate	samenwerken (ww.) ; aanliggen (ww.)
the mate	de partner (m) ; de paringsgezel (m) ; de metgezel (m) ; de gezel (m) ; de genoot (m) ; de gabber
mate	passen in de zin van bijeen passen ; tegenwiel ; )contrarail ; paren ; Paraguaythee ; maté ; maat ; koppelen in de zin van aaneenkoppelen ; gemeenschap hebben ; bijrijder ; aanslagspoorstaaf

Bronnen: Vlietstra; interglot; Wikipedia; Autowoordenboek; Download IATE, European Union, 2017.; Wakefield genealogy pages; cibg.be




EN: fellow

Let op; In het UK-Engels en het US-Engels worden verschillende woorden gebruikt. In UK-Engels gebruikt men `friend / mate` In US-Engels gebruikt men `friend`

EN: running mate NL: (pol.) kandidaat voor tweede plaats bij verkiezingen