1 great fear or dislike: “She has a horror of spiders”
afschuw

2 a disagreeable person or thing: “Her little boy is an absolute horror.”
verschrikking

'horrible (Bijvoeglijk naamwoord)

1 causing horror; dreadful: “a horrible sight.”
afschuwelijk, (af)schrikwekkend

2 unpleasant: “What a horrible day!”
vreselijk

'horribleness (Zelfstandig naamwoord)

afschuwwekkendheid, afschrikwekkendheid

'horribly (Bijwoord)

afschuwelijk, (af)schrikwekkend

'horrid (Bijvoeglijk naamwoord)

1 unpleasant: “That was a horrid thing to say.”
abject

2 dreadful: “a horrid shriek.”
vreselijk

horrific (Bijvoeglijk naamwoord)

terrible; terrifying: “a horrific accident”
schrikaanjagend

'horrify (Werkwoord)

to shock greatly: “Mrs Smith was horrified to find that her son had a tattooed chest.”
shockeren, schrik aanjagen

'horrifying (Bijvoeglijk naamwoord)

schrikaanjagend
© K Dictionaries Ltd.

the horror	de afschuw ; de engerd (m) ; de griezel (m) ; het griezeltje ; de gruwel (m) ; iets wat afschuw opwekt (znw.) ; de spinnenkop ; de verfoeilijkheid (v) ; de verschrikking (v) ; vervelend spook (znw.)
horror	afgrijzen ; afschrik ; gruweldaad ; walging ; weerzin ; zielsangst

Bronnen: Wakefield genealogy pages; interglot




EN: horrible man

EN: the horrors NL: angstaanval, delirium tremens
EN: horror-stricken, horror-struck NL: v. dodelijke angst vervuld