1 what one ought morally or legally to do: “He acted out of duty”
plicht

2 an action or task requiring to be done, especially one attached to a job: “I had a few duties to perform in connection with my job.”
taak

3 (a) tax on goods: “You must pay duty when you bring wine into the country.”
belasting

'dutiable (Bijvoeglijk naamwoord)

(of goods) on which tax is to be paid.
belastbaar

'dutiful (Bijvoeglijk naamwoord)

(negativeundutiful) careful to do what one should: “a dutiful daughter.”
plichtsgetrouw

'duty-'free (Bijvoeglijk naamwoord)

free from tax: “duty-free wines.”
belastingvrij

off duty (also adjective)

She spends her off-duty hours at home.
niet van dienst

on duty

carrying out one's duties or liable to be asked to do so during a certain period: “I'm on duty again this evening.”
van dienst
© K Dictionaries Ltd.

the duty	de plicht (v) ; de taak
duty	arbeidstaak ; bedrijf ; bedrijfscyclus ; impost ; mechanisch vermogen ; recht ; vermogen in de zin van mechanisch vermogen ; verplichting ; watergift

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; MWB; Autowoordenboek; Wakefield genealogy pages




EN: assessment
EN: due
EN: dues
EN: excise
EN: income tax
EN: levy
EN: monies
EN: service
EN: tariff
EN: taxes

EN: duties NL: rechten, invoerrechten, uitvoerrechten NL: accijnzen
EN: on, off duty NL: in, buiten dienst
EN: do duty for NL: fungeren als
EN: take duty for a person NL: waarnemen
EN: pay one's duty to NL: zijn opwachting maken bij