1 a series (of lectures, medicines etc): “I'm taking a course (of lectures) in sociology”
reeks, kuur

2 a division or part of a meal: “Now we've had the soup, what's (for) the next course?”
gang

3 the ground over which a race is run or a game (especially golf) is played: “a racecourse”
baan

4 the path or direction in which something moves: “the course of the Nile.”
loop

5 the progress or development of events: “Things will run their normal course despite the strike.”
gang

6 a way (of action): “What's the best course of action in the circumstances?”
manier

in the course of

during: “In the course of our talk, he told me about the accident.”
in de loop van

in due course

at the appropriate or normal time: “In due course, this seed will grow into a tree.”
te zijner tijd

of course

naturally or obviously: “Of course, he didn't tell me any secrets”
natuurlijk

off

(not) heading in the right direction: “to drift off course”
uit de koers, in de koers
© K Dictionaries Ltd.

to course	voortvloeien uit (ww.) ; eten (ww.)
the course	het leerprogramma ; de leergang (m) ; de les ; het lesprogramma ; het lesuur ; de loop (m) ; de maaltijd (m) ; de manier ; de methode (v) ; het onderricht ; het onderwijs ; het onderwijsprogramma ; het parcours ; de procedure ; de richting (v) ; de route ; de schotel ; de studie (v) ; het tracé ; het traject ; de trant (m) ; het verloop ; de wijze (m) ; de koers (m) ; de baan (m) ; het beloop ; de cursus (m) ; het cursusprogramma ; het diner ; de gang ; de gang van diner ; het gerecht ; de handelwijze
course	grondslag ; cursus ; koers ; koerslijn ; kors ; laag ; leergang ; loop ; opleiding ; stage ; stapel gezaagd hout ; stekenrij ; weg ; zate ; ziekteverloop

Bronnen: interglot; MWB; mwb; Wakefield genealogy pages; Horecagids; Download IATE, European Union, 2017.




EN: classes
EN: curriculum
EN: flight path
EN: lapse
EN: module
EN: path
EN: programme
EN: range
EN: track
EN: trajectory

EN: course of exchange NL: wisselkoers
EN: let things take their course NL: het op zijn beloop laten
EN: by course of NL: volgens
EN: in due course NL: te zijner tijd NL: in goede orde
EN: in the course of NL: gedurende
EN: of course NL: natuurlijk