to knock or strike small pieces off: “This glass (was) chipped when I knocked it over.”
afsplinteren

1 a place from which a small piece is broken: “There's a chip in the edge of this saucer.”
schilfer

2 (Americanfrench fries) (usually in plural) a cut piece of potato (fried): “steak and chips.”
friet

3 a counter representing a certain value, used in gambling.
fiche

4 a very small printed circuit, as used in computers, TV sets etc.
chip

chip in

1 to interrupt: “He chipped in with a remark.”
tussenkomen

2 to give (money): “He chipped in with a dollar for the gift.”
bijdragen
© K Dictionaries Ltd.

to chip	spaander (ww.) ; afbikken (ww.) ; afbreken (ww.) ; afsplinteren (ww.) ; beitelen (ww.) ; bikken (ww.) ; chip (ww.) ; fiche (ww.) ; fijnhakken (ww.) ; hakken (ww.) ; houtkrul (ww.) ; houtspaander (ww.) ; kleinhakken (ww.)
the chip	het kerfje ; de spaan ; de snipper ; de papiersnipper ; de krul ; de geïntegreerde schakeling ; de confetti
chip	afsteken ; afbramen ; bitsegment ; brokje ; chip ; chip in de zin van geïntegreerde schakeling ; gecodeerde microfiche ; glasschilfer ; schelpbreuk ; schilfer ; schilferbreuk ; snijden in de zin van stuk snijden ; spaan ; spaander ; stuk snijden

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Tecdic.com; Vlietstra; Autowoordenboek; Download IATE, European Union, 2017.




EN: flake
EN: shred
EN: sliver
EN: splinter
EN: turning

EN: chips NL: (in Gr.B.) patates frites NL: (Am.) chips, dunne schijfjes gebakken aardappel NL: timmerman
EN: a chip of the old block NL: 'n aardje naar zijn vaartje
EN: as dry as a chip NL: uitermate saai of droog
EN: you've had your chips NL: niet zeuren, je hebt je kans gehad!
EN: chip in NL: in de rede vallen NL: ook wat zeggen