1 something bought cheaply and giving good value for money: “This carpet was a real bargain.”
koopje

2 an agreement made between people: “I'll make a bargain with you.”
overeenkomst
to argue about or discuss a price etc: “I bargained with him and finally got the price down.”
afdingen

bargain for

to expect or take into consideration: “I didn't bargain for everyone arriving at once.”
ergens op verdacht zijn
© K Dictionaries Ltd.

to bargain

marchandering (ww.) ; zaak (ww.) ; transactie (ww.) ; spotkoopje (ww.) ; speciale aanbieding (ww.) ; sjacheren (ww.) ; pingelen (ww.) ; onderhandeling (ww.) ; onderhandelen (ww.) ; aanbieding (ww.) ; marchanderen (ww.) ; koopje (ww.) ; knibbelarij (ww.) ; dingen (ww.) ; deal (ww.) ; afpingelen (ww.) ; afpingelarij (ww.) ; afdingen (ww.)

Bron: interglot




EN: barter
EN: haggling
EN: negotiate
EN: quibble
EN: wrangle

EN: into the bargain NL: op de koop toe
EN: make the best of a bad bargain NL: z. zo goed mogelijk in iets schikken
EN: I got more than I bargained for NL: ik kreeg meer dan ik verwachtte
EN: drive hard bargains NL: iemand het vel over de oren halen