| Uitspraak: | [abiˈtuːɐ] |
| Verbuigingen: | Abiturs , Abiture |
| Hast du Abitur? - Heb je eindexamen? |
| Er macht im Mai sein Abitur. - Hij doet in mei zijn eindexamen. das mündliche / schriftliche Abitur in Mathe - het mondelinge / schriftelijke eindexamen voor wiskunde |
Voorbeeldzinnen laden....