Vertaal
Naar andere talen: • zufallen > ENzufallen > ESzufallen > FR
Vertalingen zufallen DE>NL

zufallen

werkw.
Uitspraak:  [ˈʦuːfalən]

1) sich von allein schließen - dichtvallen
Mit einem Knall fiel die Truhe zu. - Met een klap viel de kist dicht.
Ihm fielen vor Müdigkeit fast die Augen zu. - Zijn ogen vielen van vermoeidheid bijna dicht.

2) deel van de uitdrukking:
uitdrukking etw. fällt jemandem zu

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zufallen (ww.) dichtgaan (ww.) ; dichtvallen (ww.) ; ten deel vallen (ww.) ; toekomen (ww.) ; toevallen (ww.) ; zich sluiten (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `zufallen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: zuschnappen
DE: zuteil werden