Vertalingen zufallen DE>NL
zufallen
werkw.
1) sich von allein schließen -
dichtvallen Mit einem Knall fiel die Truhe zu. - Met een klap viel de kist dicht. Ihm fielen vor Müdigkeit fast die Augen zu. - Zijn ogen vielen van vermoeidheid bijna dicht. |
2) deel van de uitdrukking: etw. fällt jemandem zu (=jemand bekommt etw.) - toebedeeld
Die Hälfte des Erbes fällt ihr zu. - De helft van de erfenis is aan haar toegekend.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
zufallen (ww.) | dichtgaan (ww.) ; dichtvallen (ww.) ; ten deel vallen (ww.) ; toekomen (ww.) ; toevallen (ww.) ; zich sluiten (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `zufallen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: zuschnappenDE: zuteil werden