| Uitspraak: | [ˈʦuːfalən] |
| Mit einem Knall fiel die Truhe zu. - Met een klap viel de kist dicht. Ihm fielen vor Müdigkeit fast die Augen zu. - Zijn ogen vielen van vermoeidheid bijna dicht. |
etw. fällt jemandem zu(=jemand bekommt etw.) - toebedeeld Die Hälfte des Erbes fällt ihr zu. - De helft van de erfenis is aan haar toegekend. |
Voorbeeldzinnen laden....