verfehlen

werkw.

Uitspraak:

[fɛɐˈfeːlən]

1) nicht treffen - missen

Der Ball verfehlte das Tor um wenige Zentimeter. - De bal miste het doel op enkele centimeters.

2) nicht richtig verstehen und daher nicht behandeln - missen

Er bekam eine Fünf auf den Aufsatz, weil er das Thema verfehlt hatte. - Hij kreeg een vijf voor de opdracht omdat hij het onderwerp was vergeten.

3) nicht treffen, weil man zu früh oder zu spät kommt - mislopen

Du hast sie knapp verfehlt, sie ist gerade gegangen. - Je bent ze juist misgelopen, ze is net gegaan.

© K Dictionaries Ltd.

verfehlen (ww.)

iets mislopen (ww.) ; mislopen (ww.) ; missen (ww.)

Bron: interglot




DE: nicht verfehlen NL: (ook:) niet nalaten, niet in gebreke blijven
DE: den Weg verfehlen NL: verdwalen
DE: ich werde nicht verfehlen es ihm zu sagen NL: ik zal niet nalaten het hem te zeggen
DE: verfehlt NL: (ook:) mislukt