Vertalingen Tourismus DE>NL
I der Tourismus
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [tuˈrɪsmus] |
Verbuigingen: | Tourismus |
das Reisen an fremde Orte, um dort Urlaub zu machen -
toerisme Die Region lebt vom Tourismus. - De regio leeft van het toerisme. |
IIa der Tourist
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [tuˈrɪst] |
Verbuigingen: | Touristen , Touristen |
IIb die Touristin
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [tuˈrɪstɪn] |
Verbuigingen: | Touristin , Touristinnen |
deel van de uitdrukking: toerist Im Sommer kommen viele Touristen in die Stadt. - In de zomer komen er veel toeristen naar de stad. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
der Tourismus | het toerisme ; tourisme (znw.) ; het vreemdelingenverkeer |
Tourismus | toerisme |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.Voorbeeldzinnen met `Tourismus`

Voorbeeldzinnen laden....