Vertalingen strömen DE>NL
strömen
werkw.
1) in eine bestimmte Richtung fließen -
stromen Tränen strömten über ihre Wangen. - De tranen stroomden over haar wangen. |
2) sich in Massen irgendwohin bewegen -
stromen Die Fans strömten aus dem Stadion. - De fans stroomden uit het stadion. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
strömen (ww.) | gieten (ww.) ; golven (ww.) ; golvend bewegen (ww.) ; gulpen (ww.) ; gutsen (ww.) ; plenzen (ww.) ; stortregenen (ww.) ; stromen (ww.) ; vloeien (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `strömen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abfließenDE: ablaufenDE: fließenDE: wegfließen