Vertaal
Vertalingen sich angewöhnen DE>NL
sich angewöhnen (ww.) aanpassen (ww.) ; aanwennen (ww.) ; aarden (ww.) ; eigenmaken (ww.) ; gewend raken (ww.) ; gewendraken (ww.) ; leren (ww.) ; wennen (ww.)
Bron: interglot

Voorbeeldzinnen met `sich angewöhnen`
Voorbeeldzinnen laden....