Vertaal
Naar andere talen: • krönen > ENkrönen > ESkrönen > FR
Vertalingen krönen DE>NL

I krönen

werkw.
Uitspraak:  [ˈkrøːnən]

1) jemandem die Krone aufsetzen und zum Herrscher machen poliek - (be)kronen
Napoleon wurde 1804 zum Kaiser gekrönt. - Napoleon werd in 1804 tot keizer gekroond.

2) etw. (durch etw.) eindrucksvoll abschließen - (be)kronen
der krönende Abschluss eines Festes - de afsluiting als bekroning van een feest
Seine Arbeit war von Erfolg gekrönt. - Zij werk werd door succes bekroond.


II die Krönung

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈkrøːnʊŋ]
Verbuigingen:  Krönung , Krönungen

1) deel van de uitdrukking: poliek (be)kroning
Krönungsfeierlichkeiten - kroningsplechtigheid

2) deel van de uitdrukking: (be)kroning
Seine Vorführung war die Krönung des Abends. - Zijn voorstelling was de bekroning van de avond.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
krönen (ww.) bekronen (ww.) ; kronen (ww.) ; troon bestijgen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `krönen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: etwas den Höhepunkt geben/verleihen
DE: feierlich einsetzen
DE: jmdmè die Krone aufsetzen