Vertalingen kürzen DE>NL
I kürzen
werkw.
1) kürzer machen -
inkorten Wir müssen den Pfosten um 10 cm kürzen. - Wij moesten de deurposten ongeveer 10 cm korter maken. |
2) reduzieren, verringern -
korten jemandem den Lohn kürzen - iemand korten op het salaris |
3) durch Streichungen in eine kürzere Form bringen -
(inkorten eine leicht gekürzte Ausgabe des Romans - een gering ingekorte versie van de roman |
II die Kürzung
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈkʏrʦʊŋ] |
Verbuigingen: | Kürzung , Kürzungen |
1) deel van de uitdrukking: verkorting , inkrimping 2) deel van de uitdrukking: verkorting © K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
kürzen (ww.) | kleiner maken (ww.) ; verkorten (ww.) ; verkleinen (ww.) ; trimmen (ww.) ; snoeien (ww.) ; slinken (ww.) ; minimaliseren (ww.) ; korter maken (ww.) ; kort maken (ww.) ; kort knippen (ww.) ; knippen (ww.) ; inperken (ww.) ; inkorten (ww.) ; declineren (ww.) ; besnoeien (ww.) ; beperken (ww.) ; afkorten (ww.) ; achteruitgaan (ww.) |
kürzen | afkorten ; korten ; innemen |
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `kürzen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abkürzenDE: beschneidenDE: einsparenDE: kürzer machenDE: sparenDE: verkürzen