1. MWB
  2. Vertalen
  3. halb (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • halb > EN • halb > ES • halb > FR
Vertalingen halb DE>NL

I halb

bijv.naamw.
Uitspraak:  [halp]

1) die Hälfte von etw. bezeichnend - half
In einer halben Stunde bin ich zu Hause. - Binnen een half uur ben ik thuis.
Kinder fahren zum halben Preis. - Kinderen rijden mee voor half geld.

2) zum Teil, nicht vollständig - half
Das ist nur die halbe Wahrheit. - Dat is maar de halve waarheid.
Ich mache keine halben Sachen! - Ik doe geen halve zaken!
uitdrukking nichts Halbes und nichts Ganzes sein

3) so gut wie - half
Er war damals noch ein halbes Kind. - Het was toen nog een kind.
Es hat eine halbe Ewigkeit gedauert, bis der Arzt endlich kam. - Het duurde eeuwen voordat de dokter eindelijk kwam.


II halb

bijwoord

1) deel van de uitdrukking: half
Es ist halb zwei. - Het is half twee.
um zehn nach / vor halb acht - om tien over / voor half acht
Es fängt genau um halb an. - Het begint om precies half.

2) deel van de uitdrukking: half
Die Flasche ist noch halb voll. - De fles is nog halfvol.
Sie hat den Teller nur halb leer gegessen. - Zij heeft het bord maar half leeg gegeten.

3) deel van de uitdrukking: half
Das Gemüse ist noch halb roh. - De groente is nog half rauw.
Ich war erst halb wach. - Ik ben pas half wakker.
uitdrukking halb ..., halb ...
uitdrukking halb so ...

4) deel van de uitdrukking: bijna
Er hat sie halb totgeschlagen. - Hij heeft haar bijna doodgeslagen.
halb wahnsinnig vor Schmerz - bijna waanzinnig van pijn
uitdrukking halb und halb

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
halb half ; half twee
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `halb`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: halb-
DE: partial-
DE: partiell
DE: semi-
DE: teil-
DE: teils
DE: teilweise
DE: zum Teil