die Gabe

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ˈgaːbə]
Verbuigingen:	Gabe , Gaben

1) besondere Fähigkeit, die jemand hat - gave , aanleg

Sie besitzt die Gabe, andere zum Lachen zu bringen. - Zij beschikt over de gave om andere aan het lachen te maken.

2) die Verabreichung eines Medikaments ^medisch - toedienen , verstrekken

Die Gabe von Antibiotika ist nicht immer nötig. - Het toedienen van antibiotica is niet altijd nodig.

3) ein Geschenk, das man Armen gibt - gave , gift

milde Gabe (=) - milde gave

4) deel van de uitdrukking: geschenk

Die Gaben lagen unter dem Christbaum. - De cadeautjes lagen onder de kerstboom.

© K Dictionaries Ltd.

die Gabe

de donatie (v) ; de dosis (v) ; de gaaf ; de gave ; de gift ; de portie (v) ; de schenking (v) ; het talent

Bron: interglot




DE: Abgabe
DE: Ader
DE: Almosen
DE: Anlage
DE: Befähigung
DE: Begabung
DE: Donation
DE: Dose
DE: Dosis
DE: Eignung