I gegen

voorzetsel

Uitspraak:

[ˈgeːgən]

1) in Richtung zu jemandem / etw. hin - tegen

mit dem Rücken gegen die Sonne spielen - met de zon in de rug spelen Der Wagen prallte gegen einen Baum. - De wagen knalde tegen een boom.

2) in die Richtung, aus der jemand / etw. kommt - tegen

gegen den Strom schwimmen - tegen de stroom in zwemmen

3) drückt einen Widerstand, einen Gegensatz aus - tegen

gegen Missstände protestieren / vorgehen - tegen misstanden protesteren / vooroplopen etw. gegen seinen Willen tun müssen - iets tegen zijn wil moeten doen

4) nennt den Gegner im Kampf, Spiel, Streit - tegenstander

Gegen welche Mannschaft spielt ihr am Samstag? - Tegen welk team spelen jullie op zaterdag? der Fall Bauer gegen Söhnke - de zaak Bauer tegen Söhnke

5) nennt die Krankheit o. Ä., die bekämpft wird ^medisch - tegen

ein Medikament gegen Kopfschmerzen - een medicijn tegen hoofdpijn gegen Masern geimpft sein - ingeënt zijn tegen mazelen

6) gibt einen ungefähren Zeitpunkt an - tegen

Ich komme gegen fünf Uhr zurück. - Ik kom tegen vijf uur terug. Gegen Abend begann es zu schneien. - Tegen de avond begon het te sneeuwen.

7) drückt einen Vergleich aus - tegen

Gegen dich ist er klein. - Tegenover jou is hij klein. Das ist ja noch harmlos gegen das, was ich erlebt habe! - Dat is nog onschuldige tegenover wat ik heb meegemaakt!

8) im Austausch für etw. - tegen

Wir liefern nur gegen Vorkasse. - Wij leveren alleen na vooruitbetaling. Er hat seinen Wagen gegen ein Motorrad getauscht. - Hij heeft zijn auto tegen een motor geruild.

II gegen

bijwoord
deel van de uitdrukking: ongeveer

Es waren gegen 200 Leute anwesend. - Er waren ongeveer 200 mensen aanwezig.

III Gegen-

prefix
1) deel van de uitdrukking: tegen-

Gegenverkehr - tegenligger Gegenlicht - tegenlicht

2) deel van de uitdrukking: tegen-

Gegenvorschlag - tegenvoorstel Gegenbeweis - tegenbewijs Gegenmaßnahme - tegenmaatregel

3) drückt aus, dass etw. als Reaktion auf eine gleichartige Handlung geschieht - tegen-

Gegeneinladung - na uitgenodigd zijn de andere partij uitnodigen Gegenbesuch - na bezoek van de ander, deze gaan bezoeken Gegenleistung - tegenprestatie

© K Dictionaries Ltd.

gegen

contra ; ergens naartoe ; jegens ; naar ; tegen ; versus ; met

Bronnen: interglot; Wikipedia




DE: an
DE: auf der anderen Seite
DE: dagegen
DE: entgegen
DE: etwa
DE: im Vergleich zu
DE: in etwa
DE: irgendwohin
DE: kontra
DE: nach

DE: gegen das Vorjahr NL: bij het vorig jaar vergeleken
DE: gegen Osten NL: naar het oosten
DE: gegen Abend NL: tegen de avond NL: naar het westen
DE: gegen 30 Stück NL: ongeveer 30 stuks